Bandoleros: boeven of helden?
26 Januari 2019Andalucía kent het verschijnsel van de ‘bandoleros’, die reizigers op hun weg lastig vielen, beroofden en soms zelfs vermoordden, maar die desalniettemin vaak tot de romantische verbeelding spraken. De afbeeldingen ervan laten stoere donkere typen zien met flinke bakkebaarden en vaak met zwoele dames als bewonderaarsters.
Afhankelijk van persoonlijke en politieke omstandigheden streden bandoleros voor een goede zaak of voor eigen gewin en vaak voor een combinatie van beide. Een boef of een held, dat was niet altijd duidelijk. Er waren helden van het type Robin Hood en politiek gemotiveerde strijders tegen bezetters of onderdrukkers. Soms veranderden de omstandigheden, waardoor een held een boef werd, of omgekeerd.
Het ruige berglandschap van Andalucía biedt vele mogelijkheden om zich schuil te houden en vooral in de buurt van drukke handelswegen, zoals bij Ronda, was banditisme lonend. In de zestiende eeuw waren er in de streek van Ronda en in de Alpujarras veel overvallen door zogenaamde ‘monfíes’. Dat waren morisken (moslims die gedwongen bekeerd waren tot het katholicisme) die zich verzetten tegen onderdrukking door de katholieken. Dit mondde in 1569 uit in de moriskenoorlog in de Alpujarras en in de Axarquía. Na de nederlaag van de morisken vluchtte een kleine groep de bergen in bij El Acebuchal en leefde daar nog korte tijd van overvallen.
Ook in de 17e en 18e eeuw waren er veel struikrovers in de streek van Ronda. Diego Corriente uit Utrera was het voorbeeld van het type Robin Hood die streed tegen uitbuiting door grootgrondbezitters en steun kreeg van arme boeren. Hij stond bekend als ‘el bandido generoso’. Hij gaf zichzelf ooit aan en ging er toen met het losgeld vandoor, maar dat is een verhaal dat over meer bandoleros verteld wordt. Gefrustreerde autoriteiten lieten hem, volledig in strijd met de wet, op Goede Vrijdag ophangen, waardoor hij door de armen met Jezus Christus werd vergeleken.
In de Serranía de Ronda opereerde rond 1800 een omvangrijke groep van bandoleros die bekend stond als ‘los siete niños de Écija’, hoewel de groep uit veel meer dan zeven bestond en geen enkele ervan afkomstig was uit Écija. Spaanse logica?
Daarbij hoorde ook Tragabuches, een zigeuner uit Arcos die de bergen in was gevlucht nadat hij zijn meisje en haar minnaar had gedood. Dat was een gewone boef; anderen echter streden voor de goede zaak, zoals El Lero uit Estepa. El Lero was nogal speciaal omdat hij kon lezen en schrijven.
Het begin van de 19e eeuw vormde de hoogtij van het bandolerismo. Na de inval van Napoleon in Spanje in 1807 bevochten politiek gemotiveerde bandoleros de Franse invallers en vochten na hun verdrijving uit Spanje tegen de absolutistische politiek van de Spaanse koning. De bekendste daarvan was El Tempranillo, die zo genoemd werd omdat hij zich al heel jong aansloot bij de Siete Niños. Die bende beviel hem echter niet en op zijn 18e richtte hij zijn eigen bende op, die zich specialiseerde in overvallen op geldtransporten van de Spaanse overheid en vermogende reizigers liet betalen voor hun doortocht. Als hij een koets overviel, hielp hij eerst galant de rijke dames met uitstappen en nam daarna hun juwelen in ontvangst met de woorden: ‘Una mano tan bella no necesita estas alhajas’. Hij schaarde zo’n 50 mannen om zich heen. In 1825 waren 14 politiefunctionarissen ingezet om hem te vangen. El Tempranillo en zijn groep hebben hulp geboden bij twee (mislukte) liberale opstanden tegen koning Ferdinand VII, die van Manzanares in 1831 en van Torrijos in 1832.
In 1832 beloofde de Spaanse overheid de bandoleros vrijspraak indien ze hun leven beterden en meevochten tegen bandoleros die niet meewerkten. El Lero maakte hier gebruik van zonder collega’s te verraden en was uiteindelijk de enige befaamde bandolero die in zijn bed stierf. Ook El Tempranillo maakte gebruik van dat aanbod, maar werd een jaar later, 28 jaar oud, in Alameda in een gevecht met ex-collega El Barberillo gedood. Zijn graf bevindt zich aldaar in de patio van de kerk!
Na deze periode van politiek gemotiveerde bandoleros waren het vooral gewone boeven die de bergen in trokken, zoals El Pernales uit Estepa of Pasos Largos uit El Burgo. Hun activiteiten leidden er mede toe dat in 1844 de Guardia Civil werd opgericht om de gebieden buiten de steden te controleren.
Door economische achteruitgang na 1870 nam het banditisme weer toe, maar aan het eind van die eeuw was het onder controle.
Pasos Largos was een moordenaar, stroper en gokker en verwierf faam door gijzeling van rijken. Hij werd opgepakt, maar verkreeg in 1932 de vrijheid wegens goed gedrag en slechte gezondheid, waarna hij in zijn oude fouten verviel en uiteindelijk in een gevecht met de Guardia op 60-jarige leeftijd werd doodgeschoten. In zijn laatste jaren gaf hij interviews aan kranten en verwierf daarmee bekendheid. In Ronda is een grote bodega naar hem genoemd.
Tijdens de burgeroorlog en het begin van de dictatuur van Franco kreeg het banditisme opnieuw een politieke impuls toen veel linkse mannen de bergen in vluchtten, wat tussen 1943 en 1952 in de Sierra Almijara bij Cómpeta en Frigiliana het karakter kreeg van een guerilla en van een oorlogje met de Guardia. Onder Franco was het verboden om te spreken over guerilleros en werden ze systematisch bandoleros genoemd. De mensen in Cómpeta hadden een hekel aan de Guardia en spraken over ‘de mensen uit de bergen’.