Federico García Lorca
26 Mei 2019De dichter en toneelschrijver Federico García Lorca is een grote naam bij het progressievere deel van Spanje en zijn faam lijkt zowel nationaal als internationaal nog steeds te groeien.
Hij was één van de vele slachtoffers van de wraaknemingen van de nationalisten van Franco na hun overwinning in de Spaanse burgeroorlog. Naar zijn lijk is intensief gezocht, maar het is tot op heden niet gevonden.
Zijn woonplaats Granada kwam al snel na de coupe van 18 juli 1936 in handen van de opstandelingen en alleen al in die stad werden in de eerste vijf weken na de overwinning van Franco ruim 3.000 mensen vermoord.
Lorca was dus slechts één van de velen. Hij werd beschuldigd van vier “misdaden” die toen elk afzonderlijk al goed genoeg waren voor de doodstraf: vrijmetselaar, spion van de sovjet-unie, socialist en homoseksueel. Alleen de laatste twee klopten.
Lorca was geboren in 1898 in een rijk milieu en belandde al heel jong als briljant dichter en toneelschrijver bij de Spaanse avantgarde van de 20-er en 30-er jaren. Dit was voor kunstenaars een uiterst vruchtbare periode die door de militaire opstand van 1936 wreed werd afgebroken en omsloeg in een periode van “lood, dood en verbanning”.
Lorca was de gangmaker van de veelbesproken “beweging van 1927” waartoe ook niet-schrijvers als Salvador Dalí en filmmaker Buñuel behoorden waarmee hij samenwerkte. Hij was een veelzijdige kunstenaar: hij schreef proza, poëzie en theaterstukken, was schilder en tekenaar, een goede musicus, speelde gitaar en piano, kon ontroerend zingen en acteren en was ook nog mimespeler. Hij trad regelmatig op in theater Chinitas in Málaga.
Lorca schreef aanvang 20-er jaren uiterst passionele dichtbundels en toneelstukken zoals de Romancero Gitano, die een ode brachten aan het traditionele volkse Andalucía en met name aan de flamencomuziek en verkreeg daarmee al vroeg grote bekendheid.
Eind 20-er jaren geraakte hij in een diepe crisis, zijn avances richting Salvador Dalí werden afgewezen en andere relaties werden beëindigd. Hij kwam in botsing met voormalige vrienden als Buñuel die hem van sentimentaliteit en populisme beschuldigden.
Uiteindelijk nam hij 2 jaren de benen naar New York en keerde pas terug naar Spanje bij het begin van de Tweede Republiek, waar hij reizend theater La Barraca opzette dat het klassieke toneel naar de laagontwikkelde bevolking van de dorpen moest brengen.
In die periode schreef hij zijn bekendste toneelstukken waaronder het al vroeg succesvolle Bodas de Sangre. In deze werken verzette hij zich scherp tegen de conservatieve Spaanse burgerij, tegen de slechte behandeling van arbeiders en tegen de achterstelling van vrouwen en homoseksuelen.
In de loop van 1936 werd de dreiging van een rechtse coupe steeds meer voelbaar en ontvluchtten veel linkse intellectuelen en kunstenaars Spanje. Lorca wist wel dat hij vanwege zijn communistische sympathieën en zijn openlijke homoseksualiteit gevaar liep, maar onderschatte dat en vertrouwde op zijn relaties.
Na de verovering van Granada door de troepen van Franco wilde een vriend die lid was van de Falange hem helpen ontsnappen naar de Republikeinse zone, echter hij was bang om daarbij opgepakt te worden. Op 18 augustus werd Lorca’s zwager Fernández-Montesinos, de linkse burgemeester van Granada, doodgeschoten. Diezelfde middag volgde de arrestatie van García Lorca en van vele anderen. Men denkt dat hij zeer kort daarna vermoord is door nationalistische milities in de buurt van Viznar bij Granada. Hij had op dat moment 9 dichtbundels en 12 theaterstukken geschreven en werd vanaf dat moment een martelaar en legende.
Tijdens de dictatuur van Franco werden de misdaden van de nationalisten systematisch verzwegen en direct na diens dood werd ondanks verzet vanuit de Verenigde Naties door een politieke meerderheid waaronder de linkse PSOE en PCE in 1977 een Amnestiewet aangenomen die het onmogelijk maakte om misdaden uit de Burgeroorlog en uit de dictatuur te vervolgen. Alles in het teken van een nationale verzoening die de overgang naar de democratie mogelijk moest maken.
In 2007 nam de socialistische regering Zapatero de Wet op de Historische Herinnering aan die de slachtoffers van burgeroorlog en dictatuur erkent en die zich o.a. uitspreekt voor het openen van de massagraven van de door de nationalisten terechtgestelden.
In Granada werd in 2009 een uitgebreide zoektocht gehouden naar het lijk van García Lorca, maar er werden geen stoffelijke resten aangetroffen.Wegens gebrek aan nieuwe aanwijzingen is men met de zoektocht opgehouden, echter Ian Gibson, de biograaf van Lorca, blijft op zoek en denkt dat zijn botten al in de 80-er jaren zijn opgegraven en met medeweten van het toenmalige bestuur van Granada en van de familie van Lorca zijn verborgen.
Bij die familie hoort ook de inmiddels overleden zoon van de in 1936 gefusilleerde burgemeester Fernández-Montesinos, een neef van Lorca die tevens president van de Fundación Lorca was. Hij vond altijd dat het verleden begraven moet blijven. Volgens Gibson wist hij dus dat bij de opgraving in 2009 de resten van Lorca niet gevonden konden worden.
Wel werden op de bewuste plek inslagen van kogels aangetroffen. Het terrein is opgekocht door de provincie die het heeft omgedoopt tot Parque García Lorca en er een gedenksteen heeft geplaatst. Het is nu al bijna een bedevaartsoord voor de bewonderaars van Lorca.